Niet aansprakelijk maar wel verantwoordelijk: De vrijwaringsvordering als reddingsboei

Binnen bouwgeschillen komt het frequent voor dat een hoofdaannemer wordt geconfronteerd met claims in hoofde van de bouwheer voor schade, fouten door een onderaannemer. Waar de hoofdaannemer contractueel aansprakelijk is ten aanzien van de bouwheer kan deze evenwel de schade verhalen op de aansprakelijke onderaannemer.

      1. Algemeen

In aansprakelijkheidsdiscussies en bouwgeschillen doet zich zeer vaak het scenario voor waarin een aannemer, dewelke geconfronteerd wordt met een aansprakelijkheidsclaim van de bouwheer, op zijn beurt de onderaannemer aanspreekt om hem te beschermen tegen eventuele veroordelingen die hij tegenover die bouwheer zou moeten dragen. 

Deze vordering wordt een vordering in vrijwaring genoemd en kan er finaal voor zorgen dat de aannemer ondanks diens contractuele aansprakelijkheid ten aanzien van de bouwheer finaal toch niet gehouden is om een schadevergoeding ten laste te nemen.

Een belangrijk discussiepunt betreft evenwel de relevantie verjaringstermijnen, dewelke in dergelijke situaties een complexe kwestie kunnen zijn.

       2. Verjaringstermijnen

Met betrekking tot de problematiek van verjaring inzake vrijwaring dient er teruggegrepen te worden naar de artikelen 2262bis en 2257 van het Oude Burgerlijke Wetboek.

Artikel 2262bis omvat de basisregel voor de verjaring van rechtsvorderingen en stelt dat contractuele vorderingen na tien jaar verjaren, terwijl niet-contractuele vorderingen verjaren na vijf jaar vanaf het moment waarop de benadeelde partij op de hoogte raakt van de schade en de identiteit van de verantwoordelijke persoon.

Met betrekking tot voormelde vordering in vrijwaring voorziet artikel 2257 van het oude Burgerlijk Wetboek evenwel in een bijzondere regeling. Specifiek wordt voor de verjaring van deze vorderingen bepaald dat deze niet loopt zolang de uitwinning door de schadelijder niet heeft plaatsgevonden.

Kort samengevat impliceert dit dat de verjaring van de vrijwaringsvordering van de aannemer ten opzichte van de onderaannemer pas aanvangt wanneer de aannemer zelf in rechte door de bouwheer wordt aangesproken.

Deze uitzondering geldt echter louter voor de vrijwaringsvordering op contractuele basis tussen de aannemer en de onderaannemer.

Het Hof van Cassatie heeft immers middels arrest nr. C.21.0137.N van 27 januari 2022 geoordeeld dat wanneer de bouwheer met een derde een overeenkomst sluit tot herstel van de schade en deze kosten vervolgens tracht ter verhalen op de voor de schade aansprakelijke persoon bv. onderaannemer dit niet aanzien kan worden als een vrijwaringsvordering zoals bedoeld in artikel 2257, derde lid Oud Burgerlijk Wetboek.

Dit is correct nu de herstelkosten geen nieuwe schade betreft en deze vordering niet gebaseerd is op een contractuele basis.

Op deze niet contractuele vordering in hoofde van de bouwheer is dan ook de normale verjaringstermijn van vijf jaar voor niet-contractuele vorderingen van toepassing ingaande vanaf het moment van ontdekking van de schade en de identiteit van de verantwoordelijke persoon, zoals bepaald in artikel 2262 bis van het oude Burgerlijk Wetboek.

Heeft u dienaangaande nog vragen? Aarzel dan niet om ons te contacteren.

Dieter Torfs

Adlex Advocaten & Bemiddelaars 

dieter.torfs@adlex.be