De rechtstreekse vordering: nuttig instrument in handen van de onbetaalde onderaannemer
Onbemind is onbekend. Nochtans betreft de rechtstreekse vordering voor de onbetaalde onderaannemer reeds enige tijd een nuttig instrument om alsnog te trachten om betaling van diens door opdrachtgever onbetaalde factuur.
1. Wetgeving
Artikel 1798 Oud Burgerlijk Wetboek stelt dat metselaars, timmerlieden, arbeiders, vaklui en onderaannemers gebezigd bij het oprichten van een gebouw of voor andere werken die bij aanneming zijn uitgevoerd, tegen de bouwheer een rechtstreekse vordering hebben ten belope van hetgeen deze aan de aannemer verschuldigd is op het ogenblik dat hun rechtsvordering wordt ingesteld.
Daarbij wordt de onderaannemer als aannemer en de aannemer als bouwheer beschouwd ten opzichte van de eigen onderaannemers van de eerstgenoemde.
Belangrijk hierbij is dat ook aannemingswerken van intellectuele aard komen hiervoor in aanmerking, zoals bijvoorbeeld de prestaties van een studiebureau.
De rechtstreekse vordering werd vervolgens verruimd in artikel 5.110 van het huidige Burgerlijk Wetboek door te stellen dat een schuldeiser het recht verleend kan worden om in eigen naam en voor eigen rekening de nakoming van een prestatie te eisen van de schuldenaar van zijn schuldenaar ten belope van hetgeen deze aan zijn schuldeiser verschuldigd is.
2. Wijze waarop de vordering dient te worden gesteld
De wijze waarop een rechtstreekse vordering dient te worden geformuleerd is niet gebonden aan specifieke vormvereisten. Er is aldus geen bijzonder publiciteitsvereiste noch enige verplichting tot het voeren van een gerechtelijke procedure.
Gelet op het gegeven dat u echter zelf dient te bewijzen dat u deze vordering heeft gesteld wordt aangeraden om deze vordering in te stellen middels aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dan wel via e-mail met ontvangstbewijs.
3. Gevolgen
Het belangrijkste gevolg van de rechtstreekse vordering betreft het gegeven dat, van zodra de bouwheer een rechtstreekse vordering ontvangt, hij geen betaling meer mag verrichten aan de hoofdaannemer doch verplicht is om gebeurlijke betalingen door te storen aan de aan onderaannemer en dit ten belope van maximaal het bedrag dat hij nog aan de hoofdaannemer verschuldigd is.
Indien de bouwheer alsnog betalingen aan de hoofdaannemer verricht kan hij veroordeeld worden om een tweede keer te betalen.
4. Tijdigheid
Een belangrijk aandachtspunt betreft het gegeven dat een rechtstreekse vordering slechts gesteld kan worden zolang de hoofdaannemer niet failliet werd verklaard.
In geval van een faillissement kan de onderaannemer de vordering niet meer rechtsgeldig stellen. Er rest hem dan enkel nog de mogelijkheid om een aangifte van schuldvordering in te dienen. Hij kan zich hierbij wel beroepen op voorrecht dat vervat zit in artikel 20.12 van de Hypotheekwet.
Deze vordering verschilt van een beslag dat nog voorgaand het faillissement gelegd werd in die zin dat dit niet van rechtswege ophoudt te bestaan door het louter feit van het faillissement.
De rechtstreekse vordering die voorafgaand aan het faillissement werd gesteld blijft ook na het faillissement van de hoofdaannemer nog verder bestaan.
Heeft u hieromtrent nog vragen? Aarzel dan niet om ons te contacteren
Dieter Torfs
Adlex Advocaten & Bemiddelaars
Dieter.torfs@adlex.be