Hof van Cassatie: vijfjarige verjaringstermijn voor buitencontractuele schade vangt aan van zodra de schadelijder weet dat hij schade heeft geleden

Het Hof van Cassatie heeft zich middels arrest dd. 17.01.2025 uitgesproken over de vraag wanneer de verjaring van een rechtsvordering op grond van een buitencontractuele aansprakelijkheid

1.Aanleiding

De grondslag voor het arrest van het Hof van Cassatie vindt zijn oorsprong reeds in 2002 toen een gemeente het initiatief nam om over te gaan tot de heraanleg van een plein. In eerste fase werd middels een Privaat Publieke Samenwerking) (PPS) een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd, gevolgd door een tweede fase waarin het aanwezige gebouw werd gerenoveerd.

In 2005 werden er in de garage waterinfiltraties vastgesteld dewelke door de betrokken aannemer behandeld werden via injecties. 

Ook de volgende jaren was er nog sprake van regelmatige infiltraties dewelke evenwel hun oorzaak leken te vinden in het gerenoveerde gebouw.

De schadelijders stelden vervolgens in 2017 een vordering in op grond van een buitencontractuele aansprakelijkheid, alsook burenhinder. k). Deze stelden dat de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 2262bis, § 1, tweede lid van het oud Burgerlijk Wetboek nog niet was aangevangen omdat de waterinfiltraties in 2017 nog steeds optraden en voortduurden

2. Hof van Cassatie

Middels arrest dd. 17.01.2025 stelt het Hof van Cassatie dat de verjaring begint te lopen vanaf de dag waarop de vordering ontstaat. Voor een vordering op grond van een buitencontractuele aansprakelijkheid is dit het moment waarop aan alle constitutieve bestanddelen van deze aansprakelijkheid is voldaan. 

Wat betreft het constitutieve bestanddeel van de schade, is dit het ogenblik waarop de schade tot stand komt of haar toekomstige verwezenlijking naar redelijke verwachtingen vaststaat. Wanneer er sprake is van een voortdurende fout stelt het Hof dat de schade in casu dag per dag ontstaat ingevolge waarvan de tevens geldt voor de vordering op grond van deze buitencontractuele aansprakelijkheid.

In deze beroepsprocedure, dewelke voorafging aan de procedure bij het Hof van Cassatie, hadden de rechters beslist dat de vordering van de schadelijders verjaard was aangezien de vijfjarige termijn van artikel 2262bis, § 1, tweede lid van het oud Burgerlijk Wetboek reeds in 2017 verstreken was. 

De aangehaalde fout bestond immers uit een aflopende gebeurtenis (de beweerde gebrekkige uitvoering van de bovenbouw) waaruit de schadelijders onmiddellijk hun schade, bestaande uit herstelkosten en genotsderving konden vaststellen.

 

3. Samenvattend

Op basis van bovenstaand feitenrelaas dient aldus te worden besloten dat de vijfjarige termijn van artikel 2262bis, § 1, tweede lid van het oud Burgerlijk Wetboek aanvangt van zodra de schadelijder weet dat hij schade heeft geleden, zelfs al staat op dat moment de omvang ervan nog niet vast of heeft de schadelijder nog geen kennis van de omvang ervan.

De verzwaring van de schade waarvan sprake in dit artikel heeft louter betrekking op een onverwachte verergering van de schade dewelke integraal buiten de redelijk voorzienbare evolutie van de oorspronkelijke schade valt. Voortdurende schade die een redelijk voorzienbare evolutie heeft gekend, valt aldus niet onder het begrip “verzwaring van de schade”

 

Heeft u hieromtrent nog vragen? Aarzel dan niet om ons te contacteren

Dieter Torfs

Adlex Advocaten & Bemiddelaars 

Dieter.torfs@adlex.be